Lommerrijk Purmerend 19e eeuw

In de loop van de 19e eeuw werden vele grachten in de stad gedempt vanwege de onhygiënische toestanden. Allerlei ziektes werden veroorzaakt door de smerige grachten in de stad. De slechte doorstroming van de grachten en doordat er geen riool aanwezig was, zorgde voor een slechte situatie voor de stad. Ook het vuilafvoer van de woningen kwam regelrecht in de gracht uit. Maar ook het toenemende verkeer werd een groot probleem voor de stad. Uiteindelijk werd in de stad alle grachten en sloten gedempt en ontstond er meer ruimte voor andere mogelijkheden.

In het centrum van de stad waren heel veel grachten en sloten te vinden. De belangrijkste daarvan zijn in rood aangegeven. Ook stond het slot Purmerstein met een gracht er omheen. Ten tijde van het maken van deze plattegrond, was het slot al in een vervallen staat en werd het vrij snel daarna in 1750 gesloopt. Enkele straten waar ooit grachten waren, zijn b.v. Westerstraat, Nieuwstraat, Willem Eggertstraat, Gedempte Singel en Gedempte Where.  Als je in andere historische steden kijkt, kan je de sfeer nog proeven waar de grachten aanwezig zijn. Mooi voorbeeld is Hoorn. Daar zijn nog leuke plekjes te vinden met grachten uit de 17e eeuw.

De 19e eeuw

Hoe het in die tijd beleefd werd.


Tussen 1740 en 1818 steeg het aantal inwoners van 2600 tot 2824. Met uitzondering van deze geringe toename der bevolking was alles bij het oude gebleven. Slecht begaanbare wegen, onvoldoende straatverlichting, gebrekkige verbinding met de nabijgelegen plaatsen, ongeregeld postverkeer. John Dehe beschreef een mooi verhaal hierover in het boek Een slaafsch en ongezond bedrijf. Maar ook P.M. Verhoofstad schreef in een duidelijk verhaal in de “De Geschiedenis van Purmerend”

Halverwege de negentiende eeuw maakte stoomkracht de trekschuiten definitief tot ouderwetse middelen van vervoer. De eerste raderstoomboten in het Noordhollands Kanaal maakten een zo verpletterende indruk dat men voor de zekerheid het varen ermee verbood, maar de vooruitgang bleek niet te stoppen. Schroefstoomboten bleken minder verontrustend en daarmee opende Goedkoop in 1859 een dienst tussen Amsterdam en Purmerend, met aansluiting op de diligence van Igesz naar Hoorn, Enkhuizen en Medemblik.

Vijfmaal per dag vertrok een trekschuit van Amsterdam naar Purmerend en wel ’s morgens te half zes, dan te elf, één, drie en zes uur. Na het luiden der boomklok voer de nachtschuit af, welke voornamelijk bestemd was voor het overbrengen van zakken met brieven, pakjes en geld. Even zoveel keer bestond er gelegenheid van Purmerend naar Amsterdam te reizen; de uren van vertrek werden sinds 1802 ieder jaar in de „Enkhuyser Almanach” opgenomen. Bij het Tolhuis moest worden overgestapt, vanwaar de tocht over het IJ per zeilschip werd volbracht. Voorts had men drie maal per dag verbinding met Hoorn, twee maal per week, Maandags en Vrijdags – met de Rijp en na de voltooiing van het Noord-Hollandsch kanaal in 1824, dagelijks tweemaal met Alkmaar. De Amsterdamsche veerschuit had haar ligplaats bij de Amsterdamsche poort, het Hoornsche schuitje bij de Beemsterpoort tegenover de ,vergulde Roskam”. Een enkele reis naar Amsterdam kostte. 9 stuivers en 4 duiten, naar Hoorn 17 stuivers en 4 duiten. Dat onze voorouders maar zelden op reis gingen, laat zich gemakkelijk begrijpen, als men de groote moeilijkheden bedenkt, welke daarmee gepaard gingen. Reeds een dag eerder werden de nodige maatregelen getroffen, want het was nutti een flinke voorraad eten mee te nemen, omdat op de boot niets te krijgen was. De reis naar Hoorn nam 2 dagen in beslag. Bij elke boerderij, gehucht of dorp moest worden aangelegt om passagiers te ontvangen of af te zetten. Ook goederen moesten in- of uitgeladen worden. En dan trok het oude paard, de lijn weer aan, voortsjokkend tot de volgende halte. Er moest een brug gepasseerd worden, dan werd de lijn losgegooid en de schipper,,boomde” de schuit verder, totdat de vaart weer vrij was. Dit duurde zo de hele dag. Het was de taak van de jager te zorgen, dat in de kajuit steeds een komfoor met vuur aanwezig was, waaraan de reizigers hun pijpen konden aansteken. Op het einde van de reis ging de schipper rond en iedere passagier betaalde een duit, als belooning voor de goede zorgen. Een tweede vervoermiddel was de diligence, welke eens per dag over den Beemsterdijk naar Hoorn reed en vandaar over de zeedijk, Oudendijk bereikte.

De diligence was een groote glazen wagen zonder veren, zodat de reizigers door de slechte wegen, voortdurend, door elkaar hobbelden. De prijs voor dit twijfelachtig genoegen bedroeg 15 stuivers. In de regel was zij met vier paarden bespannen, maar bij regenachtig weer of sneeuw werd dit aantal verdubbeld en de prijs drie- of viermaal verhoogd. Voor het overige had de diligence evenveel stopplaatsen als de trekschuit. Overal langs haar route kon men in- en uitstappen, overal ook werden boodschappen aangenomen en afgegeven. De wagen bleef dikwijls in de modder steken, zelfs door de storm al eens van de dijk was gewaaid, was dit vervoermiddel bij de Purmerenders weinig in trek. Ook met de post was het in die dagen treurig gesteld. In de Peperstraat bevond zich een „posthuis”, waar de weduwe Genis, die tegelijkertijd aan de kinderen naai- en breiles gaf, de brieven in ontvangst nam. ’s Avonds werden deze in postzakken verpakt en met de nachtschuit verzonden. Postzegels kende men toen nog niet, evenmin enveloppen. Het porto was niet hoog, twee à drie stuivers per brief. Boven het adres diende steeds vermeld te worden: ‘porto betaald’ of, de „bode te beloonen”, zoodat men dus ook den ontvanger de onkosten van het vervoer kon laten dragen. Zij werd bijgestaan door een bode, die te voet iederen dag een postzak van Buiksloot haalde en de brieven rondbracht. Later vinden we nog melding gemaakt van twee postkarren en twee boden. De eerste belangrijke verbetering was de aanleg van het groot Noord-Hollandsch kanaal, waarmede in 1819 werd begonnen. Nadat G. Verschuur het maken van de kanaalsluis bij de stad voor f 395.000- had aangenomen, begon men 3 Aug. 1819 de put te delven, waarin de sluis komen moest. Zodra deze gereed was, werden 1836 mastboomen in den grond geheid. Hierop werden de sluizen gebouwd. Op 20 Juli 1821 was de sluis voltooid en werd in aanwezigheid van de koning plechtig geopend.

Op deze plattegrond van het centrum van de stad vind je de gracht die al in de 17e eeuw gegraven is en nog steeds terug te vinden is in de stad. Van de oost en de zuidkant is niet veel veranderd. De noordzijde is deels verlegd, verbreed en uitgediept voor de scheepvaart tussen 1963 en 1973. Het werd een van de grootste ondernemingen in de stad waar tot vandaag de dag de bewoners het er nog steeds over hebben. De rivier de Where of Weer is heel belangrijk geweest voor de stad vanwege de visrechten. Het gemis van de Where door de stad is groot.

Je kon via de Neckerdijk de brug over naar Padjedijk. Toen de gracht in 1880 werd gedempt , kwam er ook veel nieuwbouwopdde Neckerdijk en Slotplein. De bomen op de rechtse foto hebben de gracht nog meegemaakt en heeft menig beurtschip daar gebruik van gemaakt om aan te meren.  Door de hele stad zijn veel straten en stegen vrij breed  en zijn grachten vervangen voor verharding.

Je kon via de Neckerdijk de brug over naar Padjedijk. Toen de gracht in 1880 werd gedempt , kwam er ook veel nieuwbouwopdde Neckerdijk en Slotplein. De bomen op de rechtse foto hebben de gracht nog meegemaakt en heeft menig beurtschip daar gebruik van gemaakt om aan te meren.  Door de hele stad zijn veel straten en stegen vrij breed  en zijn grachten vervangen voor verharding.

In de periode tussen 1850 en 1935 zijn alle gegraven grachten in Purmerend gedempt. De Where was een natuurlijk water, een rivier tussen het Beemstermeer en Purmermeer. Een rivier die waardevol was vanwege haar rijke visstand. Voor de Where kwam het einde in 1965 en werd ze gedempt. Van de Where zijn nog veel afbeeldingen te zien en ook van de Gedempte Singel zijn genoeg foto’s aanwezig. De hygiëne verbeterde door de aanleg van riool, maar ook kwam er meer ruimte.

Veel afbeeldingen van begin 1900 laten nieuwe straten zien met oude bomen. In die tijd was de stad voornamelijk beplant met Iepen. Deze Iepen stonden langs de grachten en de open bestrating vormde een goede basis voor de groei van de bomen. Dat veranderde toen de grachten gedempt werden. De bomen hieden het nog wel een tijdje vol, maar de kwaliteit ging snel achteruit. En ook in die tijd gingen er wel eens bomen om. Iepen die er in de tijd van de grachten rijk stonden te groeien.